Vermakelijke belastingen door de eeuwen heen.

Belastingen
Door: Johan van de Bunt, auteur.


Tegenwoordig hebben de meeste molenaars weinig te maken met belastingen. Dat was in vroegere tijden
wel anders. Molenaars hadden met verschillende belastingen of heffingen te maken, zoals windrecht,
waterrecht, stuwrecht of belasting op het malen van graan. Ook de leveranciers van graan konden een
verplichting krijgen om hun graan te laten malen bij een bepaalde molen, het dwangrecht.
Molens hadden een belangrijke rol in de middeleeuwse economie. Ze waren met name belangrijk voor de productie van levensmiddelen. Het was dan ook logisch dat de bestuurders de controle over de molens in hun gebied wilden hebben. Door verlening van het
molenrecht onder voorwaarden, kon worden bepaald wie een molen mocht bouwen of beheren en wat de rechthebbende wel of niet
mocht met een molen.
Windbrief.
0m een molen te bouwen en te gebruiken had een molenaar een stuk grond nodig en wind om de molen te laten draaien. Grond en
wind waren niet gratis. De molenaar moest een vergunning aanvragen om de wind te mogen gebruiken
In de middeleeuwen behoorde de wind tot de regalia. Regalia waren rechten die behoorden aan de landsheer. Het recht op de wind hoorde
daar ook bij. Meestal besteedde de lands heer die rechten, tegen betaling, over aan een lokale landheer, landvrouw of abdij. Later
werden deze rechten overgenomen door de Staten van Holland.
AIs onderdanen een molen wilden bouwen moest daar toestemming voor worden gevraagd. Deze toestemming werd graag verleend,
maar wel tegen betaling. Als er toestemming werd gegeven kreeg de molenaar een windbrief. Zo was er de molenaar Jacob
Cornelisz van Zaandam die in 1632 een wind brief aanvraagt. Hij krijgt de windbrief voor het bedrag van zes gulden en tien stuivers.
Windgeld.
Het recht op de wind kon ook worden gepacht. Molenaars konden tegen betaling van een jaarlijks bedrag, of door leveringen in
natura zoals zakken graan, het zogenaamde windqeld, dit recht pachten. De heer verpachtte de molens steeds voor een
aantal jaren aan een molenaar. Soms was de pachter een nieuwe molenaar, maar het kwam ook voor dat de pacht meerdere
generaties van vader op zoon in de zelfde familie bleef.
Molennamen.
Als er windrecht werd verleend moest de molen herkenbaar zijn en een naam krijgen. Namen waren vaak streekgebonden. ln de Zaan-
streek kozen veel molenaars voor de naam van een dier. Door een afbeelding van dit dier op de molen te plaatsen wisten ook analfabeten welke molen bedoeld werd. Denk aan molennamen als Kat, Walvisch, Zwaan of Leeuw.
Belastingheffing op het maalgoed.
Het was oorlog met de Spanjaarden. De Staten van Holland hadden veel geld nodig. Zo werd er belasting geheven op het malen van
graan op een molen. Deze belasting werd in Holland tijdens de tachtigjarige oorlog (1566-1648) ingevoerd en werd pas in 1855 weer afgeschaft.
Banrecht.
De molenaar kreeg met de windbrief het recht om wind te vangen. De molenaar kreeg daar mee ook enkele andere rechten, waaronder
het banrecht. Hij kon molendwang uitoefenen. De boeren in het gebied rond de molen werden verplicht hun graan op de aangewezen
molen te laten malen. Een molenaar die het molenrecht had, mocht controleren of dat echt gebeurde. De molens die gebruik maakten
van dit recht werden dwangmolens of wanmolens genoemd. Dankzij het banrecht hadden de uitgever van de windbrief en de
molenaar geen concurrentie en hadden ze een zeker inkomen.
Heerlijke rechten.
Het recht van de heer om in zijn qebied de boeren te verplichten hun koren te laten malen op één van zijn molens, het banrecht,
berustte op een van de heerlijke rechten, die een heer van zijn vorst had gekregen. Een heerlijkheid is het grondgebied waarbinnen een
heer zijn gezag uitoefent over de bewoners. De heerlijke rechten waren zijn persoonlijk bezit en konden vererfd, verleend, verkocht en
verpand worden.

Uit de oude financiële boeken blijkt dat molens als belastingobject belangrijk was: in 1610 werd een molen aangeslagen voor 63
gulden en 5 stuivers. Dat was een flink bedrag; in 1622 was dit 83 gulden en 4 stuivers. Enkele jaren later werd het bedrag echter
verlaagd tot 66 gulden, in 1635 nogmaals (en fors) :41 gulden en 10 stuivers.
Gilden.
Korenmolenaars in de steden waren tot het eind van de achttiende eeuw in gilden georganiseerd. Er waren regels om toegelaten te
worden tot het gilde. Er waren onder meer afspraken rond de inrichting van de molen, de dienstverlening aan de klant, het maalloon en
de tijden waarop het bedrijf mocht worden uitgeoefend. Korenmolenaars mochten bij voorbeeld niet in meel handelen of brood
bakken. Dit betekende dat zij alleen in opdracht tegen een vastgesteld loon maalden. Het was ook verboden om klanten te
bevoordelen die meer betaalden. De molenaar moest het graan malen in de volgorde van aankomst: ‘Wie het eerst komt, het eerst maalt‘.
Als het meel slecht gemalen was, kon de molenaar beboet worden en moest hij het meel vergoeden.
Dankzij de gildevoorschriften was er weinig onderlinge concurrentie en concurrentie van buitenstaanders.
Vrije molens.
Eind 1700, met de komst van de Franse tijd veranderde er veel. Het werd toegestaan om vrije molens, meestal windmolens, op te
richten. In 1814 werd de molendwang in Nederland door koning Willem 1 officieel afgeschaft.
Na het afschaffen van de wind- en dwang rechten verdwenen ook de gilden. Nu kon iedereen in principe een korenmaalderij
beginnen. De burger en de boer waren vrij hun graan daar te laten malen waar zij dat wensten.
0m concurrentie te voorkomen, bleef de samenwerking tussen de korenmolenaars in de steden gewoon voortbestaan. De gilderechten
werden vervangen door een overeenkomst ’tusschen de eigenaars en bemaalders van de korenmolens te Amsterdam…..met het doel
om misbruiken te weren en den onderlingen naijver te bepalen to eene eerlijke mededinging’.
Maalloon.
Het maalloon werd in onderling overleg vast gesteld en bij alle bakkers en andere op drachtgevers centraal geïnd door een ontvanger.
Een belangrijk deel van het maalloon verdween in een centrale kas die regelmatig gelijk over de leden verdeeld werd.
De graanmaalderijen werden beheerst door meerdere organisaties. Er was een sociaal vangnet zoals een weduwen- en begrafenis
fonds en onderlinge bijstand bij rampen zoals brand. Molenaars van buiten de stad waren de belangrijkste concurrenten van de stads
molenaars. De machtige steden slaagden er steeds weer in deze concurrentie effectief uitteschakelen.
Windhandel en aandelen.
Wind was in de Lage Landen economisch van groot belang. Nederland stond vol met molens die van alles en nog wat aandreven. Het
recht op de windenergie was economisch van groot belang. Begin 1600 begon de VOC met de uitgifte van verhandelbare aandelen. ln de jaren daarna
ontstond er een levendige handel in aandelen.



De uitgifte van verhandelbare aandelen betekende voor de 1 7e eeuwers een revolutionaire ontwikkeling. Er werd volop gehandeld en
gespeculeerd. ln ieder zichzelf respecterende stad werd een maatschappij opgericht die in aandelen ging handelen. 0p het hoogtepunt
ging er in de Zeven Provinciën meer dan 300 miljoen gulden om in de aandelenhandel. Ter vergelijking: een kilo roggebrood kostte toen
drie stuivers.
Ook de molens ontkwamen hier niet aan. Kooplieden konden een aandeel nemen in windmolens.
Molenbiotoop.
Tegenwoordig zijn al deze regels, verplichtingen en belastingen afgeschaft. We hebben er wel de molenbiotoop aan overgehouden.
Hiermee krijgt de molen in principe het recht op een vrije zone van 400 meter om voldoen de wind te kunnen vangen. Handhaving van
dit windrecht is soms lastig. De wens tot stadsuitbreiding is vaak reden om deze rechten ondergeschikt te maken aan het algemeen belang.
Waterrecht.
Ook de watermolens hadden te maken met belastingen of heffingen. Via molen- en stuwrechten (deze werden ook wel water
rechten genoemd) mocht een watermolen in bedrijf zijn en het water opstuwen.
Net als de windrechten stammen de water rechten uit de feodale tijd. 0ok deze rechten behoorden tot de heerlijke rechten.
Door de stuwwerking ontstonden er vaak conflicten met de omgeving. Het achterland kreeg te maken met een hoog en laag water
peil. Dit kon grote gevolgen hebben voor de landbouw en de omgeving. Het waterrecht en de handhaving van de bepalingen over water
peil was dus erg belangrijk.

Deze publicatie is met toestemming overgenomen uit de Gildebrief september 2024.